De rechtbank oordeelt dat het college voldoende heeft gemotiveerd dat hij de standplaatsvergunningen heeft ingetrokken. Op grond van wet- en regelgeving kan het college een verleende standplaatsvergunning intrekken als de vergunninghouder niet of niet tijdig de precariobelasting voldoet. De ondernemer betaalde de precariobelasting en leges voor het belastingjaar 2021 niet (tijdig) en kwam de betalingsregelingen niet adequaat na. Het college stelde de ondernemer meerdere keren in de gelegenheid om met behulp van betalingsregelingen en een begeleidingstraject aan de openstaande precariobelasting te voldoen. De aangevoerde gronden van de ondernemer over de coronamaatregelen treffen geen doel. Het college heeft voldoende gemotiveerd dat standplaatshouders relatief weinig gevolgen ondervonden van de coronamaatregelen en hun activiteiten konden voortzetten. De fysieke mishandeling en lichamelijke beperkingen zijn spijtig, maar dat doet niet af aan dat de ondernemer niet (tijdig) aan de precariobelasting dan wel aan de betalingsregelingen kon voldoen. Dat de ondernemer nog in afwachting is van een positief resultaat van het herzieningsverzoek voor een financiële vergoeding van de RVO maakt dit niet anders.
De rechtbank verklaart het beroep van de ondernemer tegen het intrekken van de standplaatsvergunningen ongegrond. Dit betekent dat het college de verleende vergunningen mocht intrekken.