De wetgever ging er bij de invoering van de vermogensrendementsheffing van uit dat een rendement van 4% op risicovrije beleggingen haalbaar zou zijn. Dit rendement op risicovrije beleggingen was al een aantal jaren voorafgaand aan 2015 niet meer haalbaar en is sinds 2015 niet meer gestegen. Daardoor kan men niet meer spreken van een redelijke en proportionele verhouding tussen het belang van de staat, bij het genereren van belastingopbrengst, en het belang van de individuele burger, om daaraan niet meer zijn of haar ‘fair share’ te moeten bijdragen. De rechtbank oordeelt dan ook dat de vermogensrendementsheffing ‘op regelniveau’ in strijd is met het eigendomsrecht.