De rechtbank acht bewezen dat beide mannen zich hebben schuldig gemaakt aan doodslag en een poging zware mishandeling. De verdediging had bepleit dat straf niet op zijn plaats is omdat er sprake was van een situatie waarin de mannen zich mochten verdedigen. Dit beroep op noodweer is door de rechtbank verworpen.
Een van de mannen had die ochtend de ruit van zijn onderburen vernield met vuurwerk. De onderburen hebben vervolgens geprobeerd verhaal te halen bij de man, die inmiddels een aantal vrienden gevraagd had hem op te halen. Dit is uitgelopen op een gewelddadige confrontatie tussen de mannen en de onderburen, waarbij de onderbuurman om het leven is gekomen en de buurvrouw gewond is geraakt.
De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen omdat de verdachten de confrontatie uit de weg hadden kunnen gaan en dit ook van hen had mogen worden verwacht.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging wel rekening met het feit dat ook de slachtoffers, met name de buurvrouw, een bijdrage hebben geleverd aan de geweldsescalatie. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de verdachten en de ernst en verwijtbaarheid van hun gedrag. De rechtbank gelooft niet dat de verdachten bij het verlaten van de woning werden gedreven door angst maar eerder door de onwil om zich ten opzichte van de slachtoffers zodanig op te stellen dat een verdere confrontatie zou worden voorkomen, terwijl daartoe wel de mogelijkheid bestond.