De verdachte heeft verklaard dat hij geen herinnering heeft aan het steken van zijn partner en op dat moment aan geheugenverlies leed, maar volgens de deskundigen is dit niet vast komen te staan. De rechtbank neemt deze bevindingen over en neemt ook mee dat de verdachte bij en vlak na zijn aanhouding meerdere malen tegenover de politie heeft verklaard dat zijn partner vreemd zou gaan. Dat de verdachte dit kort na het incident ongevraagd aan de politie liet weten, duidt erop dat hij wel wist hoe hij zich had gedragen en wat de gevolgen waren. Bovendien vindt de rechtbank het van belang dat de verdachte zich de gebeurtenissen van vlak vóór het geweldsincident, vaak tot in detail, en van direct ná het incident nog goed kan herinneren. Het vermeende vreemdgaan van zijn partner komt telkens terug. De rechtbank acht dit motief, in combinatie met de bij verdachte vastgestelde aanpassingsstoornis en zijn alcoholgebruik, aannemelijker dan het door de verdediging geschetste scenario. De verdediging stelt namelijk dat er op het moment van het steekincident sprake zou zijn van een acute psychische stoornis waardoor de verdachte geen controle over zijn handelen zou hebben gehad. De rechtbank oordeelt dat het achteraf ontbreken van herinneringen aan het incident niet betekent dat verdachte geen invloed heeft kunnen uitoefenen op zijn handelen. De hoeveelheid van steek- en snijwonden, meer dan vijftig in totaal, en de diepte van de wonden laten er naar het oordeel van de rechtbank geen twijfel over bestaan dat het handelen van de verdachte er daadwerkelijk op was gericht zijn partner van het leven te beroven.