In de Politiewet staat dat een agent bevoegd is geweld te gebruiken als dat geweld voldoet aan de eisen van subsidiariteit (is dit de beste manier om het doel te bereiken?) en proportionaliteit (staat belang in verhouding tot het toegepaste geweld?) De rechtbank is van oordeel dat daar in deze zaak sprake van is. Op zitting verklaarde de agent dat hij geen andere manier zag om de man aan te houden. Omdat hij alleen met zijn collega ter plaatse was, die in haar eentje drie anderen op afstand hield, wilde hij de aanhouding snel doorzetten om zo escalatie te voorkomen. Aangezien hij pepperspray had gebruikt vond hij het té risicovol om de man fysiek op de knieën te krijgen. Zo had hij immers zelf last kunnen krijgen van het middel. Daarbij komt dat dit incident speelde aan de begintijd van corona en de agent om die reden, namelijk de angst voor besmetting, de man niet fysiek wilde aanhouden. Daarom koos de agent ervoor om de man de opdracht te geven om op zijn knieën te gaan zitten en, nadat die dat weigerde, hem een trap en een knie te geven. Volgens de rechtbank heeft de agent onder deze omstandigheden voldaan aan de eis van subsidiariteit. Ten aanzien van de proportionaliteit vindt de rechtbank dat het toegepaste geweld relatief fors is in verhouding tot de situatie waarin verdachte zich bevond. Hoewel de agent heeft verklaard niet hard te hebben geschopt, lijkt uit camerabeelden een ander beeld naar voren te komen. Daar komt bij dat hij de man weinig kans gaf om aan de opdracht te voldoen. Na het ‘pepperen’ van de man volgden de trap en het knietje elkaar snel op. De rechtbank benadrukt dat een rechter terughoudend moet zijn bij het beoordelen van dit soort situaties waarin de politie moet optreden in stressvolle situaties. Gelet hierop én op de gegeven verklaring en situatieschets door de agent (zoals die ook blijkt uit het dossier), vindt de rechtbank dat zijn handelen – hoewel het tegen de randen aan schuurt - niet disproportioneel was. De rechtbank spreekt hem daarom vrij.