De gedaagde erkent dus dat hij geld heeft geleend van Everink en Everinks bedrijf. Maar voor het geval het hem niet lukt om te bewijzen dat hij geld heeft teruggegeven en dat er nieuwe afspraken zijn gemaakt, vraagt hij de rechter om de twee leningsovereenkomsten te beschouwen alsof ze nooit zijn gesloten. In verband daarmee heeft hij aangevoerd dat er misbruik is gemaakt van zijn gokverslaving en dat de leningen niet gesloten hadden mogen worden. Daar is de rechtbank het mee eens. Everink had moeten begrijpen dat hij door zijn gokverslaving, in combinatie met zijn beperkte financiële middelen, is bewogen tot het afsluiten van de twee leningsovereenkomsten. Everink had dat daarom niet moeten doen.