Uit camerabeelden blijkt dat de bijrijder een voorwerp in zijn handen had dat op een vuurwapen lijkt en daarmee op de coffeeshop richtte. Daarnaast lijkt het op de beelden alsof hij zijn wapen doorlaadde. Dat past ook bij de verklaring van de agent dat hij hoorde dat het vuurwapen werd doorgeladen. De agent mocht aannemen dat het slachtoffer een vuurwapen in zijn hand had, onder andere vanwege de grootte van het voorwerp en de manier waarop de bijrijder deze vasthield. Nadat de agent hard ‘politie!’ riep, maakte de bijrijder een beweging en draaide daarbij met het vermeende vuurwapen kort in de richting van de agent, zo blijkt uit de camerabeelden. Vanwege die beweging was er op dat moment sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar van een aanval op de agent. Daarom was er sprake van een noodweersituatie, waardoor de agent zich mocht verdedigen met zijn dienstwapen. De politieagent is niet strafbaar, omdat de doodslag wordt gerechtvaardigd door een geslaagd beroep op noodweer. De agent voldeed ook aan de regels voor politieagenten die gelden voor het schieten met een vuurwapen. Daarmee wordt de agent ontslagen van alle rechtsvervolging. Deze uitkomst komt overeen met de eis van de officier van justitie.