De rechtbank oordeelt dat de verdachte door deze feiten te plegen terwijl hij op verlof was, misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat de tbs-kliniek in hem had. Dat rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan. Voor dergelijke feiten is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats. Het feit dat de verdachte in een tbs-kliniek verblijft en eerder in detentie depressief is geworden, is voor de rechtbank geen reden om een lagere straf op te leggen.
De verdachte moet op passende wijze voelen dat hetgeen hij heeft gedaan niet mag en niet wordt geaccepteerd. De rechtbank vindt dat dit enkel kan door het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die in overeenstemming is met wat in de regel voor dergelijke feiten wordt opgelegd. De rechtbank houdt wel rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte voor een feit. Een celstraf van 18 maanden vindt de rechtbank passend en geboden.
Anders dan de officier van justitie heeft gevraagd, legt de rechtbank de verdachte geen nieuwe tbs-maatregel op. De rechtbank overweegt daartoe dat voor het verlof van tbs-gestelden een procedure geldt waarbij wordt getoetst of het verlof in overeenstemming is met de veiligheid van de samenleving. De rechtbank gaat ervan uit dat in deze procedure de geschiedenis van het verloop van de tbs-maatregel van de verdachte wordt betrokken, waaronder de onttrekkingen aan de maatregel en de door de verdachte gepleegde strafbare feiten.