De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag of aan zware mishandeling van het slachtoffer. Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag, is van belang of de verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer. Van vol opzet, bewust handelen gericht op de dood, is geen sprake, zoals ook de officier van justitie en de verdediging hebben betoogd. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet moet de verdachte het risico voor lief hebben genomen dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Dit hangt af van de aard en intensiteit van het schoppen, de plaats waar het slachtoffer op het hoofd is geraakt en wat voor soort schoenen de verdachte aan had.
Op basis van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat de verdachte zijn rechterschoen verloor bij de eerste keer dat hij het slachtoffer schopt. Terwijl ze op de grond lag, schopte hij haar nogmaals tegen haar hoofd, dit keer zonder schoen. Ondanks dat dit geweld heftig was, is de rechtbank niet van oordeel dat door dit schoppen een aanmerkelijke kans op de dood is ontstaan. De conclusie moet daarom zijn dat het voorwaardelijk opzet van de verdachte op de dood van het slachtoffer niet bewezen kan worden. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van poging tot doodslag.