De politierechter stelt voorop dat het recht op vrijheid van meningsuiting en het recht op vrijheid van vergadering en vereniging belangrijke grondrechten zijn. Beperking daarvan kan alleen als dat volgens de wet noodzakelijk is, bijvoorbeeld voor het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten.
De politierechter heeft vastgesteld dat, gezien het vreedzame karakter van de protesten, de vrouw een beroep kon doen op deze grondrechten. Dat de protesten in winkels plaatsvonden, maakt dit niet anders. Dit betekent dat de vrouw en haar mededemonstranten door de beëindiging van de betogingen werden gehinderd in de uitoefening van hun grondrechten. De politierechter stelt echter vast dat met de protesten ook inbreuk werd gemaakt op de rechten van anderen. De demonstranten waren immers gevorderd de winkels te verlaten en verbleven daar dus tegen de wil van de winkeleigenaren. Door de opstelling en handelwijze van de vrouw en haar mededemonstranten, konden die inbreuken slechts worden beëindigd door hun aanhouding en overbrenging naar het politiebureau. De politierechter vindt in beide zaken dit ingrijpen in zoverre dan ook noodzakelijk en gerechtvaardigd.
De protesten bij de Zara en de Albert Heijn hadden een vreedzaam karakter, duurden kort, er was nauwelijks overlast en geen schade. De politierechter ziet niet in waarom het noodzakelijk was om de vrouw zo lang vast te houden op het politiebureau en waarom ze na het protest in de Albert Heijn moest worden vervoerd met transportboeien om. Dit heeft impact gehad op de vrouw. De politierechter vindt dat het onvoldoende gerechtvaardigd was om vervolgens ook nog tot strafvervolging over te gaan. De politierechter heeft de vrouw daarom ontslagen van alle rechtsvervolging.