De voorzieningenrechter behandelde de zaak van een man uit Pakistan, een man uit India en een man uit Ghana. Zij hadden alle drie tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne en vluchtten na het uitbreken van de oorlog naar Nederland. Op grond van de Europese Richtlijn Tijdelijke Bescherming mochten zij, net als vluchtelingen uit Oekraïne met de Oekraïense nationaliteit of een permanente verblijfsvergunning, in Nederland verblijven en werken.
In januari 2024 bepaalde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de derdelanders uit Oekraïne na 4 maart 2024 niet langer onder de richtlijn voor tijdelijke bescherming vallen. De staatssecretaris heeft deze groep daarom laten weten dat zij na 4 maart 2024 niet langer mogen werken en dat zij na 1 april geen recht meer hebben op opvang van de gemeente. Ook is hen meegedeeld dat zij 28 dagen de tijd hebben om Nederland vrijwillig te verlaten. Als zij voor 1 april niet zijn vertrokken, kunnen ze worden uitgezet. Veel derdelanders zijn beroepsprocedures gestart, omdat zij vinden dat zij ook na 4 maart 2024 onder de richtlijn voor tijdelijke bescherming vallen. Ook de mannen in de zaken die de voorzieningenrechter heeft behandeld hebben beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris dat zij Nederland binnen 28 dagen moeten verlaten. In afwachting van een beslissing op dat beroep, hebben zij de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij voorlopig in Nederland kunnen blijven wonen en werken.