De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als er sprake is van zo'n spoedeisende situatie, dat een beslissing op het bezwaar niet kan worden afgewacht. Daar is in het geval van deze demonstranten volgens de voorzieningenrechter geen sprake van.
De last onder dwangsom is opgelegd als prikkel tot nakoming van een door de burgemeester op grond van artikel 8 van de Wom gegeven opdracht. Pas als de demonstranten die opdracht, die in de toekomst mogelijk wordt gegeven, niet opvolgen, moeten zij een dwangsom betalen.
De last onder dwangsom maakt het de demonstranten niet onmogelijk om van hun demonstratierecht en het recht op vrijheid van meningsuiting gebruik te maken. Zij mogen nog steeds demonstreren en zij doen dit ook. Dat zij de last onder dwangsom als verlammend ervaren en daardoor wellicht deze rechten niet meer uitoefenen op de manier waarop zij dat wensen en op de wijze waarop zij dat voorheen deden, leidt op zichzelf nog niet tot een spoedeisend belang. Daarbij komt dat zij zich na het opleggen van de last onder dwangsom opnieuw niet aan opdrachten van de burgemeester tot beëindiging van demonstraties hebben gehouden, zodat het nog maar de vraag is of het hen er daadwerkelijk van weerhoudt deze rechten op de door hun gewenste wijze uit te oefenen.
De onrechtmatigheid is niet zo evident als de demonstranten stellen. De vraag of er rechten worden geschonden, zoals de demonstranten stellen, leent zich niet voor beantwoording in een voorlopige voorzieningenprocedure. Het betreft hier immers een procedure met een spoedeisend karakter en daarin is onvoldoende ruimte voor een uitgebreid en diepgaand onderzoek. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.