Wettelijk is vastgelegd dat slechts de kosten van de uitvaart en van gederfd levensonderhoud als materiële schade door bepaalde nabestaanden gevorderd kunnen worden. Verder kan degene die aansprakelijk is voor de dood van een ander ook onrechtmatig handelen jegens een derde, wanneer deze door het waarnemen van het ongeval of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan een zodanig hevige emotionele schok heeft ervaren dat hieruit geestelijk letsel is voortgevloeid (shockschade).
De rechtbank concludeert dat in geval van de zus van Milica niet is voldaan aan het criterium van de directe confrontatie, hoe schokkend de gebeurtenis ook is geweest. Haar wordt dus geen shockschade toegekend. Ook de materiële kosten, reiskosten en juridische kosten, voldoen niet aan het wettelijk criterium.
De begrafeniskosten die de vader van Milica heeft gemaakt, komen wel voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank kent de vader tevens een vergoeding van 10.000 euro aan shockschade toe. Vaststaat dat de identificatie van Milica indertijd een hevige emotionele schok met psychisch letsel bij hem heeft teweeg gebracht. Daarmee is voldaan aan het ‘directe confrontatievereiste’. De rechtbank constateert verder dat deze klachten de vader niet aanzienlijk in zijn functioneren hebben belemmerd en tot blijvende beperkingen hebben geleid. De psychische gevolgen zijn in zeer summiere bewoordingen naar voren gebracht en niet verder onderbouwd. En ook de vergelijking met de zaak Vaatstra gaat niet op. Daarom kent de rechtbank een lager bedrag aan shockschade toe dan de 40.000 euro die namens de vader was gevorderd.