De rechtbank constateert dat er een conflict was tussen de verdachte en zijn zus over de nalatenschap van hun overleden moeder. Tegen die achtergrond heeft de verdachte onder andere tegen de getuige meermalen zijn ongenoegen geuit over de ontstane situatie.
Maar volgens de rechtbank is er geen bewijs dat de verdachte een concreet plan had om op enig moment zijn zus en haar partner van het leven te laten beroven. De aangifte van de zus is gebaseerd op een opname die zij heeft gemaakt van een telefoongesprek dat zij met de getuige heeft gevoerd. Daarin heeft de getuige de zus een of meer geluidsfragmenten van een gesprek laten horen waarin haar broer aan hem zijn kwade intenties zou hebben geuit. De oorspronkelijke geluidsopnames van de getuige zijn echter nooit achterhaald. De verdachte zelf zegt geen herinnering te hebben aan dat gesprek. Bovendien heeft de getuige verklaard dat er mogelijk is gerommeld met de geluidsfragmenten en dat het niet 'te letterlijk' moet worden genomen. De indirecte opname waarop de aangifte van de zus op gebaseerd is, levert dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen betrouwbaar bewijs op.