De advocaat van de man deed een beroep op psychische overmacht. De man kwam tot zijn daad omdat hij in grote angst leefde dat zijn echtgenote en zoon zichzelf iets zouden aandoen als gevolg van de echtscheidingsproblematiek. Deze angst én de zorg over de gezondheid van zijn gehandicapte kleinzoon (die bij de schoondochter woonde) groeiden hem dusdanig boven het hoofd dat hij leefde onder een bovenmenselijke psychische druk. De enige uitweg leek voor hem het doden van zijn schoondochter die, in zijn ogen, de oorzaak was van alle ellende.
De rechtbank volgt dit verweer niet om de volgende redenen. De man heeft in eerste instantie anders verklaard, namelijk dat hij tot zijn daad kwam om te voorkomen dat zijn zoon zijn ex-vrouw iets aan zou doen. Zijn zoon had nog een toekomst voor zich en hijzelf was op leeftijd; het was daarom beter dat hij het misdrijf zou plegen. Pas in een latere fase heeft de man gesproken over zijn angst voor suïcide van zijn echtgenote en zoon en dat hij daarom tot zijn daad kwam. Uit de verklaringen van de echtgenote en de zoon blijkt dat beiden het in de periode voor 15 januari 2018 over suïcide hebben gehad. Zij zijn daar echter nooit concreet over geweest. Bovendien heeft de echtgenote verklaard dat het eind 2017 beter met haar ging. Daarom vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat de man op 15 januari 2018 zo’n dwang moet hebben gevoeld dat hij niet anders kon dan het misdrijf plegen.