De officier van justitie vorderde voor beide broers levenslange gevangenisstraf. In de zaak van de oudste broer legt de rechtbank deze straf niet op, omdat in de Nederlandse rechtspraktijk de mogelijkheid van gratie voor levenslang gestraften vrijwel niet wordt toegepast. Levenslang is in de praktijk echt levenslang, zonder enig perspectief op vrijlating in de toekomst. Dit staat op gespannen voet met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Aan de oudste broer legt de rechtbank daarom de maximale tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar op en tbs met dwangverpleging voor de periode na het ondergaan van de gevangenisstraf.
Hoewel de jongere broer enigszins verminderd toerekeningsvatbaar is en zijn rol kleiner is dan die van zijn broer, legt de rechtbank ook aan hem een gevangenisstraf op van dertig jaar. De ernst van de feiten laten naar het oordeel van de rechtbank een lagere straf niet toe. Aan hem wordt geen verdere maatregel opgelegd.