De man heeft als werknemer na afloop van zijn contract voor bepaalde tijd werkzaamheden zonder schriftelijke arbeidsovereenkomst gewoon voortgezet. De partijen hebben de betaling van het loon uitgesteld naar de toekomst, zonder daaraan een termijn te verbinden. De voorwaarde die volgens de werkgever aan de betalingsverplichting in de toekomst was gekoppeld, is in deze procedure niet vast komen te staan.

De kantonrechter is van oordeel dat de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt nu de betreffende afspraken door - op zich niet gezamenlijk bevoegde - bestuursleden, maar wel met medeweten van overige bestuursleden zijn gemaakt. Voor zover de afspraken in strijd met de goede zeden zouden zijn, raakt dit het uitstellen van de betalingsverplichting en niet de betalingsverplichting zelf.

De loonvordering is grotendeels toegewezen. De eveneens gevorderde wettelijke verhoging over het te betalen loonbedrag is door de kantonrechter afgewezen. Er is geen sprake van een niet tijdige betaling in de zin van artikel 6:625 BW nu de partijen de betaling bewust naar de toekomst hebben geschoven.