Op basis van de verklaringen in het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte door zijn gedrag kennelijk irritatie heeft opgeroepen bij de groep van aangever, maar dat hij met betrekking tot de geweldplegingen niet als initiator, noch als de grootste agressor kan worden aangemerkt. Volgens verschillende (onafhankelijke) getuigenverklaringen is verdachte door de groep van aangever in de richting van de pizzakraam gedreven, is hij daarbij geduwd en geslagen en kon hij uiteindelijk geen kant meer op. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte zich tegenover de aangever van de poging doodslag in een noodweersituatie bevond waar hij zich niet aan kon of hoefde te onttrekken. Verdachte heeft zich op de manier als hierboven omschreven mogen verweren, waardoor het beroep op noodweer slaagt.
In de situatie met de beveiligers was sprake van een vermeende noodweersituatie, immers, de beveiligers wilden verdachte uit de vechtpartij halen in plaats van aanvallen. Verdachte meende zich te mogen verdedigen, nu hij dacht nog steeds met diegenen te maken te hebben die hem daarvoor hadden belaagd. De rechtbank oordeelt dat verdachte zich in deze situatie inderdaad mocht verdedigen op de wijze waarop hij dat gedaan heeft nu niet van hem gevergd kon worden dat hij in die situatie een onderscheid kon maken tussen de belagers en de beveiligers. Volgens de rechtbank slaagt daarom in deze situatie een beroep op putatief noodweer.