De rechtbank komt tot het oordeel dat van noodweer geen sprake is. De aanval op de man kwam van buiten de woning. De verdachte heeft de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door in een andere richting te schieten dan waar vandaan er op hem werd geschoten; op het dichte rolluik in de richting van de vrouwen. Hij zag de schutters niet, maar hij verwachtte dat ze via de achterkant van de woning bij die woning naar binnen zouden gaan en dat ze vervolgens via de voordeur op hem af zouden komen. De rechtbank oordeelt dat de verdachte berekenend handelde door op het rolluik van de woning te schieten, terwijl hij wist dat beide vrouwen daar in de woning waren. Ondanks dat de man niet de aanstichter van het geweld was en hij reageerde op schieten door anderen, beoordeelt de rechtbank zijn gewelddadig handelen als ernstig en disproportioneel. Daarom komt de rechtbank tot een poging tot doodslag. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van bedreiging van een van de vrouwen en haar zoon.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte zichzelf weliswaar in deze situatie bracht, maar hij niet de initiator van de schietpartij rond de woning was. Ook weegt mee dat niet kan worden uitgesloten dat de 2 vrouwen een rol hebben gespeeld in de schietpartij. De verdachte is als eerste beschoten, wat voor hem een angstige ervaring moet zijn geweest. Ook weegt mee dat er bij de man volgens een psycholoog sprake is van zwakbegaafdheid en hij mogelijk lijdt aan de gevolgen van alcoholmisbruik. Alles bij elkaar acht de rechtbank een celstraf van 3 jaar op zijn plaats.