Aanleiding voor het onderzoek was een groot aantal stortingen van grote contante bedragen in een korte periode op de rekening van de Stichting. Dit werd destijds gemeld door de betreffende bank.
Uit het onderzoek bleek dat de familie de afgelopen jaren veel panden had gekocht, terwijl men ofwel geen inkomen had ofwel een uitkering.
Volgens verdachten hebben zij dit allemaal kunnen financieren met geleend geld, onder meer van Roma uit Zweden. Zij hoefden daar geen rente over te betalen en zij hoefden ook niet af te lossen, tenzij het pand verkocht werd, zonder dat met de opbrengst een nieuw pand werd gekocht. Dit werd onderbouwd met overeenkomsten die volgens de rechtbank vals zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachten over de herkomst van het geld niet geloofwaardig is en concludeert dat sprake moet zijn van geld met een criminele herkomst. Om die reden zijn verdachten veroordeeld.
De officier van justitie had ook verbeurdverklaring van de panden gevorderd; de rechtbank heeft dit afgewezen en heeft overwogen dat de panden zo nodig betrokken kunnen worden in de door de officier aangekondigde ontnemingszaak.