De uitvaartondernemer huurt sinds oktober 2015 een pand in Nuenen. Nadat de deuren in eerste instantie niet geopend mochten worden, verleende de gemeente in augustus 2016 alsnog een vergunning voor het tijdelijk afwijken van de regels van het bestemmingsplan. De buren maakten daarop met succes bezwaar tegen dit besluit: de vergunning werd toch geweigerd. Tegen dit besluit stelde de uitvaartondernemer beroep in bij de rechtbank Oost-Brabant en verzocht ook een voorlopige voorziening te treffen om open te kunnen blijven. In april 2017 verklaarde de voorzieningenrechter het beroep ongegrond en wees het verzoek af. Hiertegen ging de uitvaartondernemer in hoger beroep bij de Afdeling en ook verzocht hij weer een voorlopige voorziening te treffen. In juni wees de voorzieningenrechter van de Afdeling dit verzoek af.
De gemeente besloot intussen dat de uitvaartondernemer zijn pand vanaf 28 augustus jl. niet langer mag gebruiken als uitvaarthuis en legde daartoe een last onder dwangsom op. De uitvaartondernemer en de verhuurder van het pand verzochten bij de rechtbank Oost-Brabant wederom om een voorlopige voorziening. Zij willen zaken blijven doen tot uitspraak is gedaan in het hoger beroep bij de Afdeling. Die zaak diende op 2 oktober jl. Volgens de uitvaartondernemer en de verhuurder heeft de gemeente bij het vaststellen van de termijn (28 augustus) onvoldoende acht geslagen op de bijzondere omstandigheid dat er nog een hoger beroep dient.