De twee broers reden in hun auto’s met behoorlijke snelheid door Lith en werden opgemerkt door twee politieagenten die daar in een onopvallende dienstauto reden. De agenten volgden de auto’s. Kort daarop stopten de verdachten, stapten ze uit en liepen richting de auto van de agenten. De 60-jarige man liep terug naar zijn auto en reed weg. Hierop besloten de agenten de man te achtervolgen en gaven hem een stopteken, maar de verdachte probeerde weg te komen. De 55-jarige man stapte intussen ook weer in zijn auto en probeerde te verhinderen dat de agenten zijn broer konden aanhouden. Hij ging hierbij slingerend midden op de weg voor de agenten rijden. Ook reed hij de agenten met hoge snelheid frontaal tegemoet en week daarbij niet uit. De agenten konden een botsing slechts voorkomen door zelf uit te wijken. Later hielden ze de mannen aan. De 60-jarige man wist daarbij de pepperspray van één van de agenten te bemachtigen en spoot die in het gezicht van de agent.
De rechtbank oordeelt dat de 55-jarige man gericht geweld gebruikte tegen de agenten door ze frontaal tegemoet te rijden met het kennelijke doel de agenten te dwingen om uit te wijken. Gelet op de situatie ter plaatse, met veel bomen langs de weg, en de snelheid waarmee de agenten reden, is de kans dat de auto van de agenten bij het ontwijken van de auto van de verdachte met hoge snelheid tegen een van deze bomen zou komen en dat de agenten daardoor het leven zouden laten, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk te noemen.
De verdachte maakt zich daarmee schuldig aan een dubbele poging tot doodslag. Volgens het Openbaar Ministerie was ook zijn broer hier schuldig aan door tijdens zijn vlucht de agenten af te snijden. De rechtbank oordeelt echter dat die verdachte niet de opzet had om de agenten van het leven te beroven en wordt daarvan vrijgesproken.
