Bij een voorlopig getuigenverhoor hoort de rechter getuigen onder ede op vragen van de verzoeker en van de wederpartij. Zo kan -nog voordat een procedure is gestart- duidelijkheid worden verkregen over hoe bepaalde omstandigheden daadwerkelijk zijn verlopen.
De rechtbank wijst een groot deel van het verzoek van stichting IPP af omdat het doel te breed en te vaag is geformuleerd. Het verzoek richt zich niet op het alvast vaststellen van bewijs van bepaalde feiten, maar op het zoeken of er ook feiten zijn die de oud-werknemers bij hun schadeverhaalactie van pas kunnen komen. De grote hoeveelheid van getuigen en vragen wijst daar ook op. Bovendien kan redelijkerwijs niet van Schoenenreus II, dat inmiddels ook failliet is verklaard, en de bestuurders worden gevraagd dat zij aan een dergelijk omvangrijk onderzoek meewerken. Naar verwachting neemt dat aanmerkelijk meer dan drie maanden volledige werktijd in beslag.
De rechtbank wijst het verzoek toe waar het gaat over de vraag hoe Schoenenreus II en haar bestuurders het onderscheid hebben gemaakt tussen werknemers die wel en werknemers die niet hun baan zouden behouden bij de doorstart. Dit punt van onderzoek is voldoende concreet aangegeven. De rechtbank verwacht het aantal van 91 voorgestelde vragen terug te brengen tot minder dan tien. Op deze wijze zal het verhoor maximaal vier kalenderdagen duren, wat in een dergelijke kwestie niet buitensporig is.