Volgens het Openbaar Ministerie was er nog een aantal anderen nauw betrokken bij de oplichtingspraktijken en waren dit 'vertrouwelingen' van de hoofdverdachte. De rechtbank constateert echter dat deze verdachten een veel minder prominente rol hadden dan wordt geschetst door de officier van justitie. De 49-jarige vrouw uit Enschede was op papier weliswaar directeur van de 2 bedrijven, maar uit alles blijkt dat de overleden verdachte degene was die feitelijk de zeggenschap had. De vrouw had geen zelfstandige beslissingsbevoegdheid. De rechtbank begrijpt dat andere werknemers het gevoel hadden dat zij de rechterhand was van de hoofdverdachte, maar deze subjectieve gevoelens worden op geen enkele wijze ondersteund door objectief bewijs. Het lag niet binnen haar mogelijkheden om een einde te maken aan de oplichtingspraktijken van de bedrijven.
De vrouw verrichtte wel een breed scala aan administratieve werkzaamheden, die (indirect) ondersteunend waren voor de oplichtingspraktijken van de bedrijven. Zo stelde zij op verzoek van de hoofdverdachte valse notulen op van bestuursvergaderingen en stopte zij facturen in de administratie, terwijl zij wist dat die vals waren. Gelet op de lange periode waarin zij dit alles deed, faciliteerde ze hiermee de criminele organisatie. De vrouw moet zich hebben gerealiseerd dat het doel van de organisatie was om zoveel mogelijk geld binnen te halen, zonder dat dit allemaal naar goede doelen ging. De rechtbank veroordeelt de vrouw daarom voor (medeplegen van) valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie.
Net als de vrouw had ook de 55-jarige man slechts een ondersteunende rol. Hij wordt alleen veroordeeld voor valsheid in geschrift; de man ondertekende valse notulen voor één van de stichtingen. Deze misstap moet worden gezien als een op zichzelf staand feit, omdat de verdachte niet wist wat er verder binnen de organisatie gebeurde.
De partner van de vrouw uit Enschede wordt volledig vrijgesproken. Hij was werknemer van de bedrijven die donateurs wierven en moest zodoende geld binnenhalen voor de stichtingen. Uit niets blijkt dat hij zicht had op de geldstromen of dat hij op een andere manier wist wat er uiteindelijk met het geld gebeurde.