Volgens de rechtbank is er geen bewijs dat er sprake was van een levensbeëindiging op "uitdrukkelijk en ernstig verlangen". Er moet dan sprake zijn van het ondubbelzinnig kenbaar maken van een serieuze, weloverwogen en duurzame wil om het leven te beëindigen en dat moet gebeuren door iemand die geestelijk niet in de war is.
De vrouw heeft in de maanden voor haar overlijden met enige regelmaat en tegen meerdere personen gezegd dat zij dood wilde. Maar de rechtbank kan niet vaststellen dat de vrouw geestelijk niet in de war was. Er bestond namelijk een vermoeden dat zij leed aan dementie. Daarbij betrekt de rechtbank ook het afwijkende gedrag van de vrouw in de periode voor haar overlijden.
De rechtbank spreekt de man daarom vrij van levensbeëindiging op verzoek en acht moord bewezen. Op het moment van het voorval leed de verdachte volgens een psychiater en een psycholoog aan zeer ernstige psychische stoornissen. Zij achten hem ontoerekeningsvatbaar en dat advies volgt de rechtbank. Dit betekent dat aan de verdachte geen straf kan worden opgelegd.