Volgens de officier van justitie maakte de verdachte zich schuldig aan een misdrijf doordat hij te hard en dus zeer onvoorzichtig en onoplettend reed. De rechtbank kan dat niet vaststellen. De rechtbank concludeert op basis van het bewijs dat het verkeer op de rijbaan waar de verdachte reed, aardig doorreed totdat plotseling werd geremd. Enkele bestuurders die voor de verdachte reden moesten hierdoor uitwijken naar de vluchtstrook. In deze situatie lukte het de verdachte niet op tijd te remmen en een botsing te voorkomen.
De rechtbank kan niet vaststellen dat de verdachte te hard reed. Op het moment van de botsing reed de verdachte 96 km/uur, zo is af te leiden uit apparatuur in de bestelbus. Uit niets blijkt dat hij vlak daarvóór harder reed dan de toegestane maximumsnelheid van 120 km/uur. Volgens de verdachte zou dit ook niet eens kunnen, omdat de bestelbus begrensd zou zijn geweest op die maximumsnelheid. Ook kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de matrixborden, die kort voor of direct na de botsing een afwijkende, lagere maximumsnelheid aangaven, in het zicht van de verdachte al geactiveerd waren. De rechtbank kan tot slot evenmin vaststellen dat de verdachte, gezien de verkeerssituatie van het moment, onverantwoord hard reed. Volgens verklaringen van getuigen reed de verdachte wel iets harder dan andere weggebruikers, maar hij reed met het verkeer mee.
Met dit alles is volgens de rechtbank geen sprake van grove schuld. De rechtbank spreekt de verdachte daarom vrij van een verkeersmisdrijf. Wel vindt de rechtbank dat de verdachte het verkeer op de weg in gevaar heeft gebracht door niet op tijd af te remmen voor de plots ontstane file. Het gaat om een overzichtelijke, rechte weg; als de verdachte zijn aandacht voldoende op de weg had gehouden had hij op tijd kunnen remmen.