Het feit dat is komen vast te staan dat de verdachte ongeveer 3 weken voor de inval in de loods in Uden is geweest, levert nog geen bewijs op dat daar toen de drugs, grondstoffen en apparatuur zichtbaar waren die de politie bij de inval aantrof. Daarbij acht de rechtbank van belang dat toen de verhuurder de loods inspecteerde hij naast de gasflessen verder niets verdachts of opmerkelijks zag. Uit het dossier kan de rechtbank ook niet afleiden dat de verdachte met enige regelmaat werd gezien in of rond de gehuurde loodsen. Daarnaast zijn uit het sporenonderzoek geen aanwijzingen naar voren gekomen die de verdachte in verband brengen met de goederen die in de loodsen zijn aangetroffen. De rechtbank volgt de officier van justitie in zijn stelling dat de verdachte door de gang van zaken rondom de verhuur van de loodsen had moeten vermoeden dat de loodsen mogelijk zouden worden gebruikt voor zaken die het daglicht niet kunnen verdragen. Daarmee is echter nog niet gezegd dat de verdachte er ook rekening mee moest houden dat het zou gaan om de opslag voor, de productie van en de handel in drugs. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat de verdachte zich van die mogelijkheid bewust is, of moet zijn geweest.