Een passant vond op 10 maart vorig jaar in een brandgang in Eindhoven een 
open tas met daarin een pasgeboren kindje. Het meisje bleek overleden te zijn. 
De politie kwam via een buurtonderzoek al snel uit bij de 27-jarige vrouw, die 
na haar aanhouding bekende dat het haar kindje was. De vrouw verklaarde dat zij 
niet wist dat ze zwanger was, dat zij er van overtuigd was dat het kindje dood 
geboren was en niet wilde dat haar vriend wist dat zij bevallen was van een 
kind. Ze bekende het kindje in een blouse te hebben gewikkeld en in een tas te 
hebben gelegd, die ze vervolgens in de brandgang achter haar woning zette. 
De arts-patholoog die het lijkje van de baby onderzocht, kon niet met 
zekerheid vaststellen wat de doodsoorzaak is geweest. Vast staat wel dat het 
kindje niet dood ter wereld is gekomen. Volgens het Openbaar Ministerie verborg 
de vrouw het kindje om het overlijden te verhullen of om te verhullen wat de 
doodsoorzaak was. 
De rechtbank concludeert uit de volhardende verklaringen van de vrouw bij 
de politie, rechter-commissaris en tijdens de zitting, dat zij niet wist dat zij 
zwanger was. Volgens de rechtbank handelde de vrouw na de bevalling in paniek en 
uit vrees voor ontdekking van de geboorte van haar kindje door haar vriend. De 
omstandigheden wijzen erop dat de vrouw geen opzet had het kindje voor anderen 
te verstoppen. Het hoofdje van het kindje was onbedekt en de tas stond open en 
was op een plek gezet waar veel mensen komen. De rechtbank vindt het aannemelijk 
dat zij het lijkje niet voor anderen dan haar vriend wilde verstoppen. Hoewel de 
rechtbank de handelingen van de vrouw verwerpelijk en schokkend acht, vallen 
deze niet onder het misdrijf dat het Openbaar Ministerie ten laste heeft gelegd. 
De rechtbank kan de vrouw daarom niet veroordelen.