De rechtbank oordeelt dat de man wel degelijk zijn vader heeft omgebracht. Op basis van de bewijzen gaat de rechtbank ervan uit dat het slachtoffer in de nacht van 1 op 2 mei, maar in ieder geval vóór 15 mei 2016, is komen te overlijden. Volgens de rechtbank had de zoon van het slachtoffer als enige de gelegenheid om zijn vader in die periode om het leven te brengen. De conclusie dat de zoon de dader is, wordt verder onder meer geschraagd door DNA-sporen die het NFI aantrof op een rol tape in de garage van het slachtoffer. Met diezelfde tape was het slachtoffer vastgebonden op een steekkarretje. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op de aanwezigheid van sporen van een onbekend gebleven persoon. Verder blijkt uit de zoekgeschiedenis van de mobiele telefoon van de verdachte, dat hij kort voor het verdwijnen van zijn vader onder andere zocht op “doodsteken weinig bloed”, “lijk verzwaren”, “iemand laten verdwijnen”, “hoe een lijk verbergen”, “iemand met volle fles op hoofd slaan” en “lijk in water dumpen”. De rechtbank betrekt deze zoektermen, die in rechtstreeks verband staan met het voornemen de man te doden en zijn lichaam weg te maken, bij haar oordeel dat sprake is van voorbedachte rade. Ook het feit dat de verdachte ruim de tijd heeft gehad om zich te bedenken, betrekt zij bij haar conclusie dat hij handelde met voorbedachten rade en er dus sprake is van moord.