De rechtbank acht bewezen dat de verdachte door een deur het slachtoffer heeft doodgeschoten en dat hij opzet had op de dood van het slachtoffer. Het beroep op zelfverdediging is door de rechtbank verworpen.
De rechtbank oordeelt in haar uitspraak dat de door de officier van justitie geëiste straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het wapen- en explosievenbezit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De rechtbank komt daarom tot een hogere gevangenisstraf dan is geëist door de officier van justitie.
Ten aanzien van de door de benadeelde partijen gevorderde schokschade oordeelt de rechtbank dat de rechtstreekse schade van het strafbare feit doodslag het overlijden van het slachtoffer is en niet van de schok die dat bij anderen teweeg brengt. In de strafprocedure kan dus geen vergoeding van schokschade bij derden plaatsvinden. Ook de gevorderde begrafeniskosten zijn niet toegewezen, omdat onvoldoende duidelijk is dat deze zijn betaald door degene die vergoeding van deze kosten vorderde.
De verdachte is voor doodslag en het bezit van vuurwapens en explosieven veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaar alsmede tot tbs met bevel tot dwangverpleging.