De burgemeester had het opgelegde verbod gebaseerd op een bepaling uit de Algemene plaatselijke verordening Rotterdam (APV). Die bepaling is gelet op de tekst daarvan en de toelichting die daarbij is geschreven specifiek gericht op het bestrijden van overlast die wordt veroorzaakt door drugshandel op straat, bijvoorbeeld door groepsvorming van drugsgebruikers en -handelaren.
Dit artikel van de APV is volgens de rechtbank niet geschreven voor de situatie die aan de orde was in deze zaak. In deze zaak ging het namelijk om een persoon die niet op de openbare weg maar op privéterrein (de containerterminal) is aangetroffen met de bedoeling drugs uit containers te halen.
Hoewel volstrekt duidelijk is dat uithalers een onderdeel vormen van de drugshandel, vindt het uithalen van drugs niet plaats op de openbare weg en levert het uithalen op zichzelf geen overlast op straat op. Ook het gebruik van de openbare weg om naar het havengebied te reizen leidt, ook als dat gebeurt met het doel om daar drugs uit containers te halen, niet tot overlast op de openbare weg. Het gebruik van de openbare weg door uithalers om te reizen naar en van het haventerrein staat in een te ver verwijderd verband tot de mogelijkheid dat de drugs die uit de containers worden gehaald ook in Rotterdam worden verhandeld en verkocht en zodoende tot overlast op straat leiden. Dit alles betekent dat het uithalen van drugs zoals dat in dit geval aan betrokkene is verweten maar ook het reizen naar het haventerrein om daar drugs uit te halen, geen overtreding oplevert van de door de burgemeester gebruikte bepaling van de APV.