Bij de verdachte is onder meer een borderline persoonlijkheidsstoornis vastgesteld en mogelijk ADHD en schizofrenie. Omdat de verdachte zegt zich niet goed te kunnen herinneren wat er is gebeurd, kon het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) geen goede delictanalyse opstellen. Deze deskundigen zeggen dat het enerzijds (zeer) voorstelbaar is dat haar problematiek heeft doorgewerkt, anderzijds zou er ook sprake kunnen zijn van een meer uitgedacht plan met meerdere momenten waarop zij had kunnen bijsturen. De deskundigen stellen verder vraagtekens bij haar (volledige) geheugenverlies.
De reclassering merkt op dat de verdachte een problematische relatie had met het slachtoffer, woonde in een kraakpand en geen dagbesteding of een steunend netwerk had. Daarnaast gebruikte ze regelmatig haar medicatie niet en was ze verslaafd aan verschillende soorten drugs, waardoor ze psychisch zeer instabiel raakte. De rechtbank acht de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Het verzoek van de verdediging om het feit volledig niet aan haar toe te rekenen, wordt afgewezen.
 
Inmiddels gaat het beter met de vrouw, is ze medicatietrouw, gebruikt ze geen middelen meer en is het contact met haar familie hersteld.