Behalve de verklaring van zijn medeverdachte vindt de rechtbank geen ondersteunend bewijs dat de tweede verdachte betrokken was bij de overval in Breda. Opmerkelijk was dat, op verzoek van zijn advocaat, de verdachte tijdens de zitting een aantal keer hard op en neer moest rennen in de hal van het gerechtsgebouw. Volgens ooggetuigen had een van de overvallers, met de lengte en postuur van de verdachte, namelijk een opmerkelijke manier van hardlopen, met naar buitenslaande onderbenen. Toen de verdachte in de ogen van de rechtbank niet snel genoeg liep, demonstreerde de rechtbankvoorzitter de gewenste snelheid door zelf een sprintje te trekken. De rechtbank kon vervolgens niet in voldoende mate waarnemen dat de verdachte het bewuste ‘loopje’ had.