Volgens de Ondernemingskamer gaat het in deze zaak in essentie om twee onderwerpen, te weten
a. de wijze waarop AkzoNobel is gekomen tot afwijzing van de voorstellen van PPG;
b. de mate waarin AkzoNobel jegens haar aandeelhouders verantwoording heeft afgelegd en/of bereid is verantwoording af te leggen over die besluitvorming.
De Ondernemingskamer stelt voorop dat het bepalen van de reactie van AkzoNobel op de voorstellen van PPG tot het primaat van het bestuur van AkzoNobel, onder toezicht van de raad van commissarissen. Het bestuur en de raad van commissarissen kunnen in beginsel volstaan met het (achteraf) afleggen van verantwoording aan de algemene vergadering over de ingenomen positie in reactie op voorstellen van PPG; de aandeelhouders kunnen geen aanspraak maken op voorafgaande zeggenschap hierover.
Naar het oordeel van de Ondernemingskamer kan niet worden gezegd dat AkzoNobel op onzorgvuldige wijze tot de afwijzing van de voorstellen van PPG heeft besloten. Bij dat oordeel heeft de Ondernemingskamer betrokken dat het bestuur en de raad van commissarissen van AkzoNobel intensief en met een aanzienlijke frequentie hebben beraadslaagd over de voorstellen van PPG en dat het bestuur en de raad van commissarissen zich daarbij hebben laten bijstaan door externe financiële en juridische adviseurs. AkzoNobel heeft de voorstellen van PPG serieus en inhoudelijk geanalyseerd. Deze gang van zaken biedt geen aanknopingspunt voor een oordeel van de Ondernemingskamer dat AkzoNobel de voorstellen van PPG niet serieus zou hebben overwogen, dan wel geen oog zou hebben gehad voor de belangen van de aandeelhouders of andere stakeholders.