Het hof vindt niet bewezen dat op onzakelijke gronden de kosten van het inbouwpakket van in eerste instantie 30 miljoen euro voor rekening van KPMG II zijn gekomen. Aanvankelijk was afgesproken dat de huurders zelf deze kosten zouden betalen na oplevering van het pand in casco staat. Tijdens de projectontwikkeling deden zich nieuwe omstandigheden voor die niet in overeenkomsten waren geregeld. Bij de verkooponderhandelingen waren de toekomstige huurders bereid meer huur te betalen, meer oppervlakte en parkeerplaatsen te huren en voor een langere periode te huren. Hierdoor verkocht KPMG II een volledig verhuurd pand met solvabele huurders en zonder leegstandrisico. De uiteindelijke verkoopprijs van het pand viel veel hoger uit dan aan bij het begin van het project was geschat.
Vennootschap A was vanaf het begin betrokken bij de ontwikkeling van het project en sloot bij de start van de bouw een realisatieovereenkomst met KPMG II. Die hield in dat de vennootschap het project ontwikkelde, de risico’s van de bouw overnam, een overeenkomst sloot met de aannemer en garanties gaf. KPMG wilde de risico’s van de bouw absoluut niet zelf dragen. Het hof vindt niet bewezen dat de realisatieovereenkomst vals is. KPMG II heeft, voordat zij de overeenkomst met vennootschap A sloot, geprobeerd risico’s van de bouw bij anderen onder te brengen en dat is niet gelukt. KPMG II was bereid € 12,85 miljoen te betalen zodat zij geen risico’s zou lopen bij de bouw van het project.
KPMG II nam ook de overschrijding van 9 miljoen euro op het inbouwpakket voor haar rekening. Het hof acht niet bewezen dat KPMG II daarbij opzet had op het plegen van belastingfraude. Weliswaar zijn alle kosten voor het inbouwpakket in mindering gebracht op het bedrag waarover vennootschapsbelasting is berekend, maar KPMG II had de belastingdienst met een brief geïnformeerd over de verkoopwinst van het project en de hogere kosten van het inbouwpakket.
(uitspraken worden z.s.m. gepubliceerd, de nummers staan onder dit bericht)