Ondanks dat de strafzaak tegen verzoeker is geëindigd zonder dat hem een straf of maatregel is opgelegd acht het hof, net als de rechtbank, in deze zaak geen gronden van billijkheid aanwezig voor vergoeding van de schade.
Het hof is van oordeel dat een sterke verdenking van het plegen van zeer ernstige strafbare feiten bij een verdere vervolging in de strafzaak tot een veroordeling zouden hebben geleid. De straf die waarschijnlijk zou worden opgelegd zou veel langer zijn dan de duur van de voorlopige hechtenis. Het hof wijst het verzoek af.
De vordering tot vergoeding van de kosten van indiening en behandeling van het verzoekschrift vindt het hof toewijsbaar.