Het gerechtshof stelt voorop dat de zweminstructeurs vanaf het moment dat de leerlingen het gebouw binnenkwamen tot aan hun vertrek toezicht op het diepe en het ondiepe zwembad moesten houden. Nu het slachtoffertje de taal niet sprak, opgroeide in een cultuur waar zwemmen niet gebruikelijk is en zij nog helemaal niet kon zwemmen, hadden de zweminstructeurs het toezicht op die bijzondere omstandigheden moeten afstemmen.
De zweminstructeurs hebben geen bijzondere afspraken gemaakt over het toezicht nadat de groepslessen waren afgelopen. Zij hebben er niet voor gezorgd dat het slachtoffertje niet onopgemerkt bij het voor haar levensgevaarlijke diepe zwembad kwam. Het doet er daarbij niet toe of het meisje na het zwemmen al dan niet is gaan douchen of al naar de kleedruimte was geweest. Vaststaat dat zij op enig moment bij het diepe zwembad heeft kunnen komen en daar is verdronken doordat de zweminstructeurs de situatie onvoldoende in het oog hebben gehouden en haar niet bij dat diepe gedeelte hebben opgemerkt.
Aan de kwaliteit van het toezicht mogen hoge eisen worden gesteld, omdat alleen op die manier een noodlottig incident als dit voorkomen wordt. Als daarin na verloop van tijd een zekere routine sluipt bestaat het risico dat het toezicht –onbedoeld- aan scherpte verliest. Het hof benadrukt dat de zorgplicht voor de veiligheid bepaald wordt door wat de concrete situatie vereist en niet door wat daarover op papier wordt afgesproken.
Bij de straf neemt het hof mede in aanmerking dat ook de zwemdocenten onder de gevolgen van hun onoplettendheid gebukt gaan.