De consultant (partner) heeft vanaf 1 april 2014 werkzaamheden verricht voor EY. EY heeft de overeenkomst met (de persoonlijke vennootschap van) de consultant per 1 juli 2021 opgezegd. De consultant stelt zich op het standpunt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen hem en EY. EY bestrijdt deze kwalificatie.
In de eerste procedure heeft de consultant de kantonrechter verzocht om de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. Daarnaast verzocht hij EY te veroordelen tot doorbetaling van zijn loon ad € 46.537 bruto per maand vanaf 1 juli 2021. De kantonrechter heeft zich onbevoegd verklaard wegens het bestaan van een arbitragebeding. Dit beding schrijft voor dat alle geschillen worden beslist door een arbiter, volgens de regels van het Nederlands Arbitrage Instituut.
Ook het hof komt tot het oordeel dat partijen, gelet op het overeengekomen arbitragebeding, hun geschillen door arbitrage moeten laten beslechten en niet door de overheidsrechter. Het hof komt daarom inhoudelijk niet toe aan de vraag of sprake is van een arbeidsovereenkomst.
In de tweede procedure vordert de consultant in kort geding afgifte van bescheiden op grond van artikel 843a Rv. en de AVG. De voorzieningenrechter heeft zich in eerste aanleg deels (voor zover de vordering was gebaseerd op artikel 843a Rv.) onbevoegd verklaard in verband met het arbitragebeding. De vordering is door de voorzieningenrechter afgewezen voor zover deze was gebaseerd op de AVG. Het hof laat de beslissingen van de voorzieningenrechter in stand.
In beide zaken vraagt EY een volledige proceskostenvergoeding, in plaats van een gewone proceskostenvergoeding volgens het liquidatietarief. Het hof kent deze niet toe, omdat van onrechtmatig procederen of misbruik van procesrecht niet is gebleken.