Kinderen van vijf standrechtelijk geëxecuteerde mannen hebben de Nederlandse Staat aangesproken en schadevergoeding geëist. De Staat heeft zich beroepen op verjaring, omdat het aan hem verweten gedrag te lang geleden heeft plaatsgevonden. Het gerechtshof heeft dat beroep op verjaring afgewezen. Het gerechtshof is van oordeel dat vooral de buitengewone ernst en de grote mate van verwijtbaarheid van het gebruikte geweld aan het beroep op verjaring in de weg staan. Weliswaar spelen er na zo lange tijd bewijsproblemen, maar daar hebben in de eerste plaats de eisers – op wie de bewijslast rust – last van. Bovendien zijn die bewijsproblemen in belangrijke mate aan de Staat zelf te wijten. De Staat heeft destijds nagelaten te registreren, wie wanneer werd doodgeschoten of mishandeld en ook niet spoedig daarna alles in het werk gesteld om een en ander zo goed mogelijk te documenteren. Het gerechtshof acht voldoende aannemelijk dat de eisers gezien hun maatschappelijke positie lange tijd niet in staat waren de Nederlandse Staat aan te spreken. Toen de obstakels daarvoor eenmaal verdwenen waren, hebben zij de Staat wel binnen een redelijke termijn aansprakelijk gesteld, aldus het Haagse gerechtshof.