De Stichting RBV is een procedure tegen de Staat begonnen. Zij wil een verklaring voor recht dat de Staat onrechtmatig handelt doordat te veel mensen worden blootgesteld aan ernstige geluidshinder en slaapverstoring door het luchtverkeer bij Schiphol. Daarnaast wil zij een gebod aan de Staat om deze onrechtmatigheden te beëindigen door het aantal vliegbewegingen van en naar Schiphol te verminderen. Ook eist zij een aantal andere maatregelen, waaronder het in het leven roepen van een adequate rechtsbescherming voor de gehinderden. De rechtbank heeft de Stichting RBV gedeeltelijk in het gelijk gesteld. De Staat is in hoger beroep gegaan.
De Staat heeft voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling van de zaak bij het hof een zogenoemd incident opgeworpen. Daarin vraagt de Staat om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen. Het hof heeft dit verzoek afgewezen. De reden daarvoor is dat er geen tenuitvoerlegging van het vonnis dreigt. Er zijn door de rechtbank geen dwangsommen opgelegd en de Stichting RBV heeft toegezegd gedurende de hoger beroep procedure niet op uitvoering van het vonnis te zullen aandringen.
Ook enkele luchtvaarmaatschappijen en hun belangenbehartigers en daarnaast de Royal Schiphol Group hebben incidenten ingesteld. Zij hebben verzocht om te mogen tussenkomen in de hoger beroep procedure tussen de Staat en de Stichting RBV. Zij willen in de procedure hun belangen aan de orde stellen. Het hof wijst de vorderingen tot tussenkomst toe, onder voorwaarde dat de door de tussenkomers ingestelde vorderingen niet verder gaan dan noodzakelijk is om de benadeling te voorkomen die voor hen het gevolg kan zijn van de rechtsstrijd tussen de Staat en de Stichting RBV. De luchtvaartmaatschappijen en Schiphol mogen nu elk een processtuk indienen in de hoofdzaak waarin zij hun belangen toelichten en eigen vorderingen instellen.