De man vindt het onterecht dat hij het bedrag moet betalen. Volgens hem is de zaak onder andere verjaard en is deze procedure onterecht tegen hem aangespannen. Het hof gaat in beide standpunten niet mee. Volgens de man heeft het Openbaar Ministerie in 2016 – tijdens de ontnemingsprocedure tegen de medeverdachten – tegen hem gezegd dat als hij een verklaring aflegde, dit geen nadelige gevolgen voor hem zou hebben. Uit het verslag van dat verhoor kan wel worden opgemaakt dat de advocaat-generaal heeft meegedeeld dat de man niet nogmaals strafrechtelijk kan worden vervolgd, maar over financiële consequenties is niets vermeld. Het staat de Staat dan ook vrij om deze procedure tegen hem te starten.
Daarnaast gaf de man aan dat hij ‘slechts’ 350.000 euro aan de koop heeft overgehouden. Voor het hof staat vast dat de man betrokken is geweest bij de verkoop van de gestolen schilderijen. Hij heeft de schilderijen geleverd en heeft daarvoor ook betalingen ontvangen. Het hof overweegt hierin hetzelfde als de rechtbank Oost-Brabant: als de man de schilderijen niet had laten verkopen, had de Staat geen schade geleden. Die schade wordt vastgesteld op 800.000 euro, het ontbrekende bedrag van de pseudokoop.