De rechtbank Oost-Brabant legde de man eerder een taakstraf van 100 uur en een volledig voorwaardelijke gevangenisstraf op. Daarmee ging de rechtbank voorbij aan het taakstrafverbod omdat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak een te zware en onrechtvaardige straf vond. Het taakstrafverbod houdt in dat een rechter in zedenzaken waarop een gevangenisstraf van 6 jaren of meer staat en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer tot gevolg heeft, niet enkel een taakstraf mag opleggen maar ook een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet opleggen.
Het Openbaar Ministerie eiste in hoger beroep een celstraf van 30 dagen waarvan 29 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en een taakstraf van 100 uur. De verdediging vroeg in hoger beroep om het taakstrafverbod te negeren, omdat er geen sprake zou zijn van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het meisje.