De wrakingskamer verklaarde afgelopen woensdag het verzoek van Weski zonder zitting ongegrond.
In de nadere motivering van vandaag verwijst de wrakingskamer naar een arrest van de Hoge Raad van 25 september 2018. Hierin staat dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking. Als een partij het niet eens is met een beslissing van de rechtbank, dan moet dat in een hoger beroep bij het gerechtshof aan de orde worden gesteld en niet bij een wrakingskamer. De beslissing van de rechtbank was zo’n rechterlijke tussenbeslissing en kan dus geen grond voor wraking zijn.
Dit had volgens het arrest van de Hoge Raad alleen anders kunnen zijn als de motivering van de beslissing niet anders kon worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechtbank. Mr. Weski heeft haar wrakingsverzoek tijdens de zitting echter niet gebaseerd op de motivering van de beslissing, maar uitsluitend op de tussenbeslissing zelf. Wrakingsgronden dienen op het moment van het wrakingsverzoek alle tegelijk te worden voorgedragen. Deze kunnen niet later ter zitting van de wrakingskamer of in een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek worden aangevuld. Een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bij de wrakingskamer kan daar niets aan veranderen. Daarom kon een zitting van de wrakingskamer achterwege blijven.