Door het uitbreken van de oorlog in Oekraïne in februari 2022 zijn veel mensen gevlucht naar andere landen. Het gaat hierbij niet alleen om Oekraïners, maar ook om mensen met een andere nationaliteit (‘derdelanders’) die op dat moment (tijdelijk) in Oekraïne verbleven. De staatssecretaris heeft er destijds voor gekozen om aan derdelanders die een tijdelijke verblijfsvergunning hadden en die zich vóór 19 juli 2022 hebben ingeschreven bij de gemeente, ook tijdelijke bescherming te bieden. Dat hoefde niet, maar mocht wel op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Ook de man in deze zaak heeft deze tijdelijke bescherming gekregen.
De Raad van State heeft in een aantal uitspraken van 17 januari 2024 geoordeeld dat de staatssecretaris de tijdelijke bescherming voor de groep derdelanders niet zelf mocht beëindigen per 4 september 2023. Maar de Raad van State heeft ook overwogen dat de verlenging van de tijdelijke bescherming door de Raad van de Europese Unie op 23 oktober 2023, niet geldt voor deze groep. Dat betekent volgens de Raad van State dat de tijdelijke bescherming is geëindigd op 4 maart 2024.
De rechtbank meent dat er voldoende aanleiding is voor een andere uitleg van het Unierecht, die zou betekenen dat de verlenging van de tijdelijke bescherming ook voor de groep derdelanders geldt. Maar omdat de Raad van State tot een andere conclusie komt, is dit niet evident. Daarom is er een goede reden om het Hof Van Justitie van de Europese Unie zogenoemde prejudiciële vragen te stellen over de Richtlijn Tijdelijke Bescherming.