De politieagent was op 5 juli 2024 in burger met collega’s aan het werk op het Centraal Station om zakkenrollers op te sporen. Bij de roltrap liep de 36-jarige man achter haar. Volgens de agent zou hij ‘optiefen’ tegen haar hebben gezegd, wat hij ontkent. Er ontstond een discussie waarbij de agent haar hand op zijn borst legde. Hij duwde hierop tegen haar borst waarna de politieagent besloot hem aan te houden. In de worsteling die ontstond, legde de man zijn arm om haar nek waaruit zij niet kon loskomen. Het lukte haar wel via de portofoon collega’s te waarschuwen. Die hielden de man aan en daarbij werd geweld gebruikt.
Een politieagent stompte de man meermaals in zijn gezicht, volgens het proces-verbaal om zijn collega te ontzetten, maar uit camerabeelden blijkt dat die dan al niet meer door de man werd vastgehouden. Vervolgens raakten die politieagent en de man in een worsteling die op de grond eindigde. Daarbij werd de man nogmaals meermaals in zijn gezicht gestompt. Uiteindelijk wordt de man door twee andere opsporingsambtenaren in bedwang gehouden. Hoewel de man zo onder controle was, blijft de politieagent geweld gebruiken door zijn voet op het gezicht van de man te zetten en zijn knie in diens nek en op het hoofd te plaatsen. De rechtbank is zich er van bewust dat de politie vaak onder moeilijke omstandigheden de orde moet handhaven en onder druk moet beslissen over het al dan niet optreden. Maar dat rechtvaardigt in dit geval niet het toegepaste geweld.