De vrouw is in 1976 vanuit Bangladesh in Nederland geadopteerd. Zij verwijt Wereldkinderen, Terre des Hommes Nederland en de Staat dat zij eraan hebben meegewerkt dat haar biologische moeder onder valse voorwendselen afstand van haar heeft gedaan. Ook hebben zij volgens haar onvoldoende gedaan om de misstanden bij interlandelijke adopties vanuit Bangladesh, waaronder die van haar, goed te onderzoeken en haar hierover te informeren.
Wereldkinderen en Terre des Hommes Nederland hebben een beroep gedaan op verjaring. Omdat het meer dan twintig jaar geleden is dat de vrouw is geadopteerd, zijn de vorderingen van de vrouw verjaard. Daarop wordt in de zaak van deze vrouw geen uitzondering gemaakt, omdat op basis van de beschikbare informatie niet kan worden aangenomen dat de vrouw tegen de wil van haar biologische moeder ter adoptie is afgestaan en dat zij niet volgens de geldende regels naar Nederland is overgebracht. Ook heeft de vrouw te lang gewacht met de aansprakelijkstelling van Wereldkinderen en Terre des Hommes.
De Staat heeft aanvankelijk ook een beroep gedaan op verjaring. Nadat een onafhankelijke commissie onderzoek interlandelijke adoptie (COIA) in februari 2021 rapport had uitgebracht van een onderzoek naar mogelijke misstanden bij interlandelijke adopties en de rol van de Nederlandse overheid daarbij, heeft de Staat het beroep op verjaring laten vallen. De rechtbank heeft de vorderingen van de vrouw tegen de Staat daarom wel inhoudelijk beoordeeld.
De rechtbank oordeelt dat de Staat niet aansprakelijk is tegenover de vrouw. Er kan niet worden vastgesteld dat de Staat een fout heeft gemaakt toen de vrouw naar Nederland kwam om geadopteerd te worden of heeft gefaald in het houden van toezicht op adoptie vanuit Bangladesh. Omdat er niet genoeg aanknopingspunten voor misstanden in verband met adoptie vanuit Bangladesh waren, kan de Staat ook niet worden verweten dat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de omstandigheden waaronder de vrouw is geadopteerd.