De rechtbank wijst het beroep van de advocaat van de verdachte op noodweer af. De rechtbank stelt vast dat de verdachte genoeg mogelijkheden had om zich aan de aanval van het slachtoffer te onttrekken. Zo had hij de lege gang in kunnen gaan.
De rechtbank oordeelt dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn meest kostbare bezit, het leven, ontnomen. Hij heeft daarnaast een groot en onherstelbaar leed toegebracht aan de familie en andere naasten van het slachtoffer, hetgeen ook is gebleken uit de slachtofferverklaring van zijn partner die tijdens de zitting is voorgelezen.
De verdachte heeft na deze daad geen enkel berouw getoond door de politie te bellen of in de dagen erna zichzelf te melden bij de politie. Integendeel, hij is na het incident naar Duitsland gevlucht. De rechtbank vindt het zorgelijk dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Bij de hoogte van de straf houdt de rechtbank er rekening mee dat de verdachte meermalen is veroordeeld voor (ernstige) geweldsdelicten. De verdachte heeft dit strafbaar feit bovendien gepleegd tijdens een proeftijd die hij kreeg opgelegd voor een ander delict. Ook heeft de verdachte niet meegewerkt aan het psychiatrisch onderzoek. Alles afwegend komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van 11 jaar. Verder legt de rechtbank op advies van de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op. Op die manier wordt het mogelijk om de verdachte in aansluiting op de gevangenisstraf onder toezicht te stellen als dat op dat moment nog nodig is.
Aan de partner van het slachtoffer moet de verdachte een immateriële schadevergoeding betalen van 17.500 euro. Aan de zus moet hij een materiële schadevergoeding betalen van bijna 3.500 euro.