In de uitspraak wordt klip en klaar het wettelijk kader uitgelegd. Het verzoek van een overlevende ouder om met het gezag te worden belast wordt alleen afgewezen, wanneer het belang van de kinderen zich daartegen verzet. Dat betreft nogal extreme situaties, bijvoorbeeld wanneer het gezag van die ouder al eens eerder is beëindigd of de overlevende ouder al behoorlijk lang buiten beeld is.
Ook van de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdbescherming mag worden verwacht dat zij dit uitgangspunt hanteren. Dat is in deze zaak niet het geval geweest. De Raad voor de Kinderbescherming wilde onderzoeken of de vader de kinderen wel kon verzorgen en opvoeden. Maar voor elke ouder, en dus ook voor deze vader, geldt dat je geen examen als ouder hoeft te doen. Het is omgekeerd: alleen als overduidelijk is dat deze vader het niet kan, is er reden af te wijken van het uitgangspunt hem met het gezag te belasten. De Jeugdbeschermers vonden het tegen het belang van de kinderen ingaan de vader met het gezag te belasten. Dat baseerden zij echter op verschillende aannames die niet onderzocht of onderbouwd waren. Vanaf het begin is de vader door hen buiten beeld gehouden en is er ingezet op hechting met het pleeggezin.