Bij het nemen van de besluiten in 2010 en 2018 heeft de gemeente geen inhoudelijk onderzoek gedaan naar de monumentale waarden van het pand. Het werd toen geen monument vanwege het ontbreken van zeldzaamheidswaarde en niet omdat het geen cultuurhistorische, stedenbouwkundige of architectuurhistorische waarde zou hebben. Er is niet gebleken dat de gemeente concrete toezeggingen heeft gedaan dat het pand niet zou worden aangewezen als gemeentelijk monument. Zo'n toezegging blijkt ook niet uit het feit dat er met de eigenaar is overlegd over de vraag of de sloop- en nieuwbouwplannen in het bestemmingsplan passen.
De eigenaar laat zien dat zij minder rendement uit haar investering kan halen als zij het pand niet mag slopen, maar onderbouwt niet dat zinvol hergebruik onmogelijk zou zijn, zonder een groot verlies. De gemeente hoefde daar daarom geen nader onderzoek naar te doen. Naar het oordeel van de rechtbank mag de gemeente er daarom vanuit gaan dat er nog steeds mogelijkheden voor zinvol hergebruik van het bestaande pand zijn. Het argument dat hiermee het woningtekort niet is gediend gaat niet op, want ontwikkeling van woningen in het pand is planologisch niet uitgesloten. De gemeente kon naar het oordeel van de rechtbank dan ook in redelijkheid tot de aanwijzing als gemeentelijk monument komen.