Om je in Nederland bij een partner te mogen vestigen, is het in sommige gevallen vereist dat je een inburgeringsexamen behaalt in het land van herkomst. Dit geldt voor mensen uit landen waarbij uit onderzoek is gebleken dat er problemen zijn met integreren in de Nederlandse samenleving. Voor een aantal andere landen geldt het vereiste niet. Dat zijn ontwikkelde en westers georiënteerde landen, die politiek en economisch stabiel zijn. Er wordt van deze landen geen grote toestroom van migranten verwacht en geen problemen met integratie. Burgers uit die landen mogen daarom een inburgeringsexamen afleggen als ze al in Nederland zijn.
In deze zaak van een Ethiopische vrouw die in Koeweit woont, gaat het om de vraag of het vereiste voor het afleggen van een inburgeringsexamen in het buitenland in strijd is met het verbod op discriminatie van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Dat verdrag bepaalt dat onderscheid op grond van bijvoorbeeld geslacht, ras, kleur, taal, godsdienst, nationaliteit of maatschappelijke afkomst is verboden. Onderscheid maken mag alleen als er een zogenoemde objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De staatsecretaris vindt dat die er is: volgens de staatssecretaris is het ter bevordering van de integratie in Nederland noodzakelijk dat burgers van sommige landen hun inburgeringsexamen behalen voordat ze naar Nederland komen.
Ook wordt in deze zaak de vraag beantwoord of het inburgeringsvereiste in strijd is met de Gezinsherenigingsrichtlijn.